[home]
[alle Amsterdamse fossielenkenners] Schelpen uit Amsterdam Interview met Cor Winkler Prins © Annemieke van Roekel, juli 2008 Degene die veel weet over Amsterdamse fossielen is Cor Winkler Prins. Hij werkt al meer dan dertig jaar als paleontoloog bij Naturalis, het natuurhistorisch museum in Leiden. Welke schelpen zien we in de donkergrijze stoepbanden in het centrum van Amsterdam? Het zijn brachiopoden uit het Carboon, het tijdvak tussen 300 en 360 miljoen jaar geleden. Ze leefden langs de kusten rond de evenaar. Om te weten om welke soort het precies gaat, zou ik de hele schelp moeten zien. Alleen de doorsnede is niet genoeg. Welke brachiopoden vindt u het mooist? Het meest indrukwekkend vind ik de productiden, de groep die je ook in Amsterdam tegenkomt. Vooral de soorten met stekels vind ik erg mooi. Die stekels zorgen ervoor dat de schelpen steviger op de zeebodem liggen en de golven er geen vat op krijgen. De stekels werken ook als een soort voelspriet. Ze waarschuwen het dier dat er een vijand in de buurt is, of dat hij z’n schelp moet sluiten als er veel zand of modder in het water zit. Waarom bent u paleontoloog geworden? Dat kwam door mijn aardrijkskundeleraar in de eerste klas van de middelbare school. Hij wist veel over fossielen te vertellen. Ook zwierf ik als jonge jongen veel over de hei. Daar lagen prachtige zwerfstenen uit Noord-Europa. Ze zijn in de laatste IJstijd meegelift met de gletsjers. Op een gegeven moment won mijn klas een wedstrijd van de Kinderpostzegel-actie. Maar de hoofdprijs – 2 weken naar Zwitserland – was ons niet gegund. We zijn toen met school naar Limburg gegaan om fossielen in de mergel te zoeken. Dat was erg leuk. Uiteindelijk hoopte ik met de studie geologie ook veel te kunnen reizen. Zuid-Amerika leek me wel wat. Wat daagde u uit? Ik ben gepromoveerd op de productiden van Spanje. In de literatuur werd beweerd dat er in een bepaald gebied geen fossielen zouden voorkomen. Maar ik heb ze er wel gevonden. Heeft u uiteindelijk veel gereisd? Ieder jaar ben ik voor veldwerk een maand naar Spanje gegaan. Ook heb ik voor congressen en andere wetenschappelijke projecten de hele wereld bereisd. Het veldwerk in Spanje doe ik nog steeds. In het Cantabrisch gebergte kun je veel soorten brachiopoden uit het Carboon vinden. Het is een hele bijzondere plek. Behalve zeedieren uit die tijd, die je ook in Rusland kunt vinden, vind je in Noord-Spanje ook veel fossielen van landdieren en -planten. Hierdoor hebben we het Carboon beter kunnen indelen en een nieuw tijdvak toegevoegd: het Cantabrien. In Noord-Europa zijn namelijk geen sedimenten van die ouderdom bewaard. Dat nieuwe tijdvak is dus deels aan uw werk te danken. Ook zijn er brachiopoden naar u genoemd… Niet alleen brachiopoden. Ook allerlei andere fossielen. Zoals een tertiair zoogdier en een plant uit het Krijt, de tijd van de dinosauriërs. Zeelelies, brachiopoden en koralen die mijn naam dragen, heb ik wel zelf gevonden. Wat vindt u het leukste aan dit werk? Het veldwerk. Dat houdt in dat je aan de hand van fossielen en gesteenten het leefmilieu van de dieren en planten kan reconstrueren. Het beschrijven van nieuwe soorten vind ik ook leuk. Bij Naturalis werk ik vooral alleen, maar in Spanje werk ik samen met een collega. We discussiëren veel over hoe we de soorten het beste kunnen indelen. Dat hangt af van de vorm van de schelp. Wat vindt u vervelend van dit werk? Met een zware rugzak door het veld sjouwen kan wel eens vermoeiend zijn. Maar echt vervelend is het niet. Als de fossielen niet goed geconserveerd zijn hebben we een probleem. Bij fossielen in kalksteen is de inwendige structuur door rekristallisatie niet altijd goed te zien. Hoeveel paleontologen zijn er wereldwijd met dit werk bezig? Tussen de vijftig en honderd collega’s houden zich bezig met brachiopoden en Carboonstratigrafie. Wereldwijd zijn er duizenden paleontologen, maar dat aantal neemt af, vooral in Europa. Dat is een slechte zaak. Hoe komt dat? Paleontologie is een zeer arbeidsintensief vak, dat bovendien niet te automatiseren is. Er zijn pogingen gedaan om fossielen met computertechnologie te herkennen. Maar dat werkt niet, zeker niet op detailniveau. Ook kun je geen DNA-technieken gebruiken. Bij jonge fossielen, tot enkele tientallen miljoenen jaar oud, zou dat nog wel kunnen. Maar in echt oude schelpen is het organisch materiaal niet meer herkenbaar. In de geologie is er een trend naar een technische benadering, zoals geochemie en geofysica. Onderzoeksresultaten met getallen worden hoger ingeschat dan beschrijvingen in woorden. Terwijl het in de paleontologie juist om dat laatste gaat. Wat is het verschil tussen uw generatie en de jongste generatie paleontologen? Wij hadden meer talenkennis. Vooral Latijn komt in de paleontologie goed van pas. Je onthoudt de namen makkelijker en begrijpt beter waarom soorten een bepaalde naam krijgen. Ook gebruik je veel oude literatuur in het Duits en Frans en kun je met collega’s in hun eigen taal praten. Ooit was Frans de voertaal in wetenschappelijke kringen in Rusland. Zitten uw kinderen of kleinkinderen ook in dit vak? Mijn zoon is arts, net als mijn vader en beide grootvaders. Ik wilde geen arts worden. Dat had te maken met de verantwoordelijkheid die je als arts hebt voor leven en gezondheid van andere mensen. Maar u bent verantwoordelijk geweest voor de schelpencollectie van Naturalis… Dat is een ander soort verantwoordelijkheid. Ik heb ook een periode de verantwoording voor alle collecties gehad: de mineralen, de beesten en fossielen. Ik moest toen een rampenplan opstellen. De vraag is wat je met de collecties moet doen in geval van brand of oorlog. De mogelijkheden in te grijpen zijn beperkt. Het is wezenlijk anders dan wanneer je moet beslissen over leven en dood. Wat vond uw vader van uw studiekeuze? Ik mocht alles doen, behalve rechten studeren. Wat mij en mijn vader stoorde aan rechten is dat je feitelijk onrecht studeert. Een goede advocaat is tegelijkertijd een slechte advocaat. Vanuit mijn rechtsgevoel, ben je als advocaat vaak verkeerd bezig. Wat vindt u leuk aan Nederlandse geologie? Zwerfstenen vind ik indrukwekkend. De zwerfstenen uit Gotland, een eiland voor de kust van Zweden, bestaan uit kalk en bevatten fossiele brachiopoden. Op het strand in Cadzand kun je overigens ook fossiele brachiopoden vinden. Komen levende brachiopoden ook in Nederland voor? Ja, in de Noordzee leeft de Terebratulina. Biologen zijn steeds meer geïnteresseerd in levende brachiopoden. Vergeleken met andere weekdieren zijn er maar weinig soorten. Maar er worden er steeds meer gevonden. Inmiddels zijn er honderden soorten bekend. Wat heeft de paleontologie u op persoonlijk vlak geleerd? Dat het leven zich altijd weer herstelt. De aarde overleeft alle kosmische rampen wel. Een paleontoloog denkt onherroepelijk na over scenario’s. Alle vakgebieden hebben hun filosofische kant. De filosoof en paleontoloog Teilhard du Chardin, een Jezuïet, heeft hierover in 'Het verschijnsel mens' geschreven. De mens leeft niet in evenwicht met de aarde. Planten en dieren doen dat wel. De natuur dwingt ze hiertoe. Als er een teveel is aan een bepaalde diersoort, ontstaat er een gebrek aan voedsel, er komen ziektes en er ontstaat agressie. Bij mensen bestaat dat evenwicht niet. Wij vinden altijd wel weer een oplossing. Achtergrond: de stekelige brachiopode Overtonia fimbriata |
Geokids - Amsterdamse Fossielen is een project van
De Vuurberg Journalistiek &
Geo-educatie © Annemieke van Roekel. Niets van deze website mag worden
vermenigvuldigd of openbaar gemaakt door middel van druk, microfilm, fotokopie,
plaatsing van teksten en/of afbeeldingen op andere websites of op welke wijze
dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur. [home] [top] [contact] |